‘Maar het is toch belangrijk dat die ouders mij een goede leraar vinden?’ zegt mijn collega.

Over zijn brillenglazen kijkt hij mij vertwijfeld aan.

Hij vertelt over de gesprekken die hij voert met ouders van een leerling. Ze willen niet dat hun kind straf krijgt als hij brutaal is, ze willen dat hun kind naar de gang gaat en een time-out krijgt. Op de gang misdraagt het kind zich. De time-out werkt niet en toch staat hij het iedere keer toe. Met buikpijn staat hij soms voor de groep, bang dat het weer fout zal gaan met die leerling.

‘Eigenlijk vertel ik dit liever niet tegen jou, want ik wil dat jij mij een goede leraar vindt.’

We kijken elkaar aan. Ik herken wat hij zegt: ook ik heb regelmatig behoefte aan een waarderingsshotje.

‘Vínd je me eigenlijk een goede leraar?’, vraagt hij me. Ik ontwijk zijn blik en denk koortsachtig na.’Ach, wat is een goede leraar?’, zeg ik en baal omdat ik me er zo makkelijk vanaf maak. Waarom is het zo moeilijk om een collega feedback te geven? Zelfs als hij er om vraagt.

Ik kuch een keer en voel dat mijn hart tekeer gaat. Het is een teken dat ik iets belangrijks ga zeggen. ‘Hoe zou jíj om willen gaan met die leerling?’ vraag ik hem. Hij heeft gelijk een antwoord. ‘Doe het op jouw manier,’ zeg ik. Dat doet hij.

In een gesprek met ouders vertelt hij dat de time-out niet werkt. En dat hij het op zijn eigen manier wil doen. Zijn plan is dat het kind na drie waarschuwingen in de pauze binnenblijft.

Na een paar weken zijn de grenzen duidelijk en haalt het kind het niet meer in zijn hoofd om brutaal te zijn.

Hij vertelt het me terwijl hij in de deuropening van zijn groep staat. We kijken elkaar aan en ondertussen trekt een leerling aan zijn mouw. ‘Meester, vindt u dit een goede tekening?’ Hij trekt de deur achter zich dicht en ik hoor hem zeggen: ‘Ach, wat is een goede tekening?’