Achterom kijken om vooruit te kunnen

 

‘Da’s me ouwe juf,’ hoor ik. Ze staat tegen een rek, vlakbij de groenteafdeling. Ik herken haar direct: lang haar, spijkerbroek, t-shirt met lange mouwen en een petje op. Haar arm slaat ze om haar vriend die naast haar staat. Alsof ze wil zeggen: die heb ik toch maar mooi aan de haak geslagen.

Ik maak een snelle keuze. Stop ik om te praten? Vraag ik uit beleefdheid hoe het met haar gaat?

Ik zie haar nog duidelijk voor me op de basisschool. Blij zal ze zijn wanneer zij van deze rotschool af is, bijt ze me regelmatig toe. Overal krijgt zij de schuld van. In de groep probeer ik contact te maken. Op de meest onbeduidende momenten ontstaat een vertrouwelijk gesprek.

Soms laat ze een stukje zien van wie ze werkelijk is.

School kan een koude, kleurloze plek zijn. Waar je niet mee mag doen met voetballen, omdat je niet goed genoeg bent. Waar veiligheid een kernwaarde is en jij je afvraagt of de meester je wel ziet staan. Voor anderen glinstert het schoollandschap vol kleur en bruist het van vuurwerk. School is een plek waar je de juf soms ‘mama’ noemt en de meester vaderlijke gesprekken met je voert.

Lang begrijp ik niet wat ik aan moet met leerlingen die na groep acht regelmatig terugkomen. Sommigen hebben niet de meest prettige herinneringen. Ze hangen wat rond en lopen doelloos door de school. Wat zoek je hier nog?

Een leerling die terugkomt op zijn basisschool, is soms naar iets op zoek. De basisschool herinnert hem aan de tijd dat zijn ouders nog bij elkaar waren. Toen hij nog wel lekker in de groep lag.

Ik herinner me hoe ik in mijn ouderlijk huis, op de vloer tegen de verwarming kroop na thuiskomst van een beroerde rijles. Daar liet ik alles voor wat het was. Later tijdens een verwarrende levensfase zocht ik die plek weer op.

Ik omhulde mezelf met iets van vroeger om vooruit te kunnen.

Ik stop om te praten. Ik denk eraan hoe ze me, nadat ze de basisschool verliet, jarenlang voorbij fietste. Ont-redderd voelde ik me. Zij maakte een start in een nieuwe levensfase. Daar hoorde ik niet meer bij.

Nu ineens ziet ze me weer staan. Zelfbewust kijkt ze me aan en vertelt hoe het met haar gaat. Ze werkt bij het bedrijf, waar ze eerst stage liep. Als ze plotseling vraagt hoe het met míj gaat, geef ik onsamenhangend antwoord. Dat is even wennen. Zij herinnert zich dat we in groep acht thee dronken en samen praatten.

Niet alleen leerlingen willen gezien en gehoord worden. Ik wil dat ook. Zelfs jaren later.

 

Aan de grote rechthoekige tafel tegen het raam zitten we. Buiten is het donker en de licht geweven gordijnen zijn half open. Wat we doen, weet ik niet meer. Eén van ons maakt een opmerking en we schieten alle drie in de lach. We hoeven elkaar maar aan te kijken en lachen weer. Het houdt niet op.

Opeens horen we hem lachen. Hij ligt op de bank iets achter ons, zijn arm onder zijn hoofd, zijn ogen twinkelend.

Lachen was ons toverwoord. Als we stil moesten zijn aan tafel, hoefde ik maar even te snuiven en mijn zusjes en ik lagen alweer in een deuk. We lachten om mijn vader die huppelde door de straat, terwijl hij dacht dat niemand hem zag. Met mijn moeder lachte ik om verhalen over leraren, verhalen die ik regelmatig mooier maakte dan ze waren.

Als blijkt dat mijn vader ongeneeslijk ziek is, zet dat mijn wereld op zijn kop. Vaders van vriendinnen gaan dood, niet die van mij. De engel gaat ons huis toch altijd voorbij?

De lockdown doet in ons huis zijn intrede. Van de één op de andere dag mogen we van mijn vader geen televisie meer kijken en we #blijven thuis. Hij zondert zich af van het leven en wij dus ook. De tijd lijkt stilgezet. We wachten op iets waarvan we niet weten hoe het eruit gaat zien. Boos word ik wanneer in de stad mensen vragen hoe het met mijn vader gaat. Onbedoeld zeggen ze dingen die iedereen altijd zegt, komen te dichtbij dat moeilijke dat ons te wachten staat.

Ik wil dat ze afstand houden, minstens anderhalve meter.

Langzaam verandert het wachten, het moeilijke lijkt nog niet op te komen dagen. En de maatregelen bij ons in huis versoepelen. Iedere avond neem ik in gedachten afscheid en iedere ochtend zie ik mijn vader weer. Het is onmogelijk om wanneer iemand nog leeft, je voor te stellen dat hij er niet meer zal zijn. Paniek overvalt me wanneer ik mezelf dwing daarover na te denken.

Als puber kan ik enorm piekeren. Gedachten komen steeds terug en nemen me lange tijd in beslag. Jaloers ben ik op klasgenoten die daar geen last van lijken te hebben. Onbezorgd en vrij. Ik wil dat ook, maar hoe ik het ook probeer, nare gedachten blijven me overvallen.

Gelukkig is mijn vader er. Ondanks zijn drukke baan praat hij met mij. Zittend in de auto en laat in de avond, wanneer ik niet kan slapen.  Zodra ik begin te praten, voel ik mijn zorgen minder worden. Het donkere gevoel wat me dagenlang in zijn greep heeft, verdwijnt. De aandacht van mijn vader zorgt ervoor dat ik me belangrijk voel. Hij verwisselt mij met niemand anders en luistert naar wat ik te zeggen heb. Opent zijn hart voor mij.Er ontstaat wederkerigheid in onze gesprekken op het moment dat mijn vader ziek wordt. We praten veel met elkaar. Zittend op de rand van zijn bed en laat in de avond, omdat we allebei niet kunnen slapen. Hij spreekt mij moed in en ik hem. Mijn leven kan ik me niet voorstellen zonder hem; deze gesprekken blijven mij bij en hechten zich diep in mijn hart.

De tijd gaat zich er weer mee bemoeien. We wachten op het onverwachte wat zich ieder moment kan voordoen. Mijn vader raakt af en toe los van de aarde, om vervolgens met een flinke dreun erop terug te storten. Op een warme dag in juni zien we dat het niet lang meer gaat duren. Het wachten is bijna gestopt en we weten niet waar we straks moeten beginnen.

Zonder veel woorden zorgen we die dag voor mijn vader. We aaien hem over zijn hoofd, strelen zijn handen en masseren zijn voeten.

Meer dan ooit realiseer ik me dat we op het moment dat hij sterft, dichtbij zijn.

Boos word ik wanneer mensen vragen hoe lang het ook alweer geleden is van mijn vader. Willen ze benadrukken dat mijn vader er niet meer is? Mijn hoofd weet dat hij niet meer leeft, mijn lijf voelt het anders. Ik hoor hem wanneer ik een serieus gesprek voer met mijn broer, ik zie zijn handen in de handen van mijn oudste zoon. Ik voel hem wanneer we onze moeder geruststellen en het niet voor elkaar krijgen. In de scherpte van mijn eigen weerwoord, ervaar ik zijn eigenwijzigheid.

Twee weken geleden kwamen mijn zusje en ik onverwacht ons jongste zusje tegen. Het was stil op straat, iedereen #blijft thuis. Wat er gebeurde weet ik niet meer, maar we schieten alle drie in de lach. Het houdt niet op.

Even is hij er weer, iets achter ons, zijn arm onder zijn hoofd, zijn ogen twinkelend.

 

Ruim twintig jaar ervaring heeft hij in het onderwijs. Veel dingen in het lesgeven gaan hem makkelijk af. Door de coronacrisis wordt hij meer dan ooit gedwongen zich te verdiepen in het digitale werken. Hij heeft zich daar nooit zo mee beziggehouden en wordt daar nu keihard mee geconfronteerd.

 

De leerstof zit in zijn hoofd, hij heeft zijn leerlingen nodig om zijn lessen betekenisvol te maken. Verhalen vertelt hij, omdat de leerlingen vragen stellen. Dat is zijn manier om hen nieuwsgierig te laten worden naar de wereld om hen heen. Dat kan hij niet overbrengen in een filmpje.

 

Uren kost het hem om een digitale dagplanning te maken voor zijn combinatiegroep. Het voelt alsof hij de leerlingen een programma oplegt wat hij vervolgens moet controleren. Hij kent zijn leerlingen en weet dat sommigen pas gaan werken, wanneer hij even naast hen gaat zitten. Anderen moet hij juist met rust laten. Geen vader of moeder die daar tegenop kan.

 

Lesgeven op afstand ervaart hij als een systeem, waardoor de leefwereld van zijn leerlingen ver weg lijkt.

 

Ik luister en observeer hem. Hij lijkt wat ongelukkig met zichzelf. Wat lange tijd verstopt was, komt ineens bloot te liggen. Anderen komen te weten dat hij op digitaal gebied niet zo veel voorstelt. En daar baalt hij van. Hij valt van zijn eigen voetstuk.

 

Ik realiseer me dat ik het ook doe. Stukjes van mezelf houd ik voor anderen verborgen. Nooit laat ik me helemaal vangen. Alleen al thuis ben ik een ander persoon dan op mijn werk. Misschien geldt dat wel voor ons allemaal.

 

Noodgedwongen gaat hij leren. Hij bijt zich erin vast en leert elke dag een beetje meer. Zijn eigen initiatief is belangrijk om het vol te blijven houden. Sommige collega’s vertelt hij over zijn moeite met het omgaan met het digitale werken. Hij ontdekt dat hij niet de enige is, leuk gaat hij het niet vinden.

 

Hij wil terug naar zoals het was.

 

Uit onverwachte hoek krijgt hij hulp. Al chattend probeert een leerling contact met hem te maken. Het chatten lukt hem niet en de leerling voelt zijn frustratie. Geduldig legt de leerling hem de stappen uit. Even zijn de rollen omgedraaid.

 

Hij voelt hoe het is om te moeten leren, terwijl je er geen zin in hebt.

 

 

 

Vasthouden en loslaten

Ze komt naar beneden, omdat haar broer vraagt of ze later in de avond nog even buiten bij de haard komt zitten. Als even later de andere broer met zijn vriendin onze woonkamer binnenloopt, besluiten zij ook aan te sluiten. Terrasjes zijn dicht, het uitgaansleven ligt stil.

In de tijd ertussen blijven ze wat bij ons in de woonkamer hangen. Ze hebben wijn meegenomen en schenken die voor ons in. De avond die mij aangaapte als een leeg, donker gat verandert ineens in een zaal van licht en vrolijkheid.

Van het één op het andere moment ontstaat er een wonderlijk vertrouwelijk gesprek.

Uit zichzelf halen de kinderen herinneringen op aan vroeger, vriendin is lang genoeg bij ons om mee te kunnen praten en ook zij kletst er heerlijk op los.

Vanuit mijn ooghoeken zie ik mijn man de voorraadkast induiken, om even later terug te komen met bakjes chips. Ook hij ervaart misschien dat dit bijzonder is, dat we dit zo lang mogelijk moeten vasthouden. Dat zoiets je maar zelden overkomt.

Er zijn momenten dat ik mijn kinderen overlaad met vragen waar ze niet op zitten te wachten. Dat ik naar boven roep dat ze moeten komen koffiedrinken, want dat is toch gezellig. Ik beweeg me dan opdringerig naar hen toe.

Deze avond heb ik geen enkele bedoeling om ergens iets gezelligs van te maken. Datgene wat ik zo graag wil in mijn gezin, laat zich ineens aan mij zien.

Het wordt mij duidelijk dat wanneer ik er zelf niet zo achteraan zit, het soms als vanzelf op me afkomt.

Onze kinderen zijn zelfstandige individuen. Onbewust hebben we hen misschien zo opgevoed. Waar vroeger hun namen in één adem genoemd werden, gingen ze op latere leeftijd steeds meer hun eigen gang.

Zullen ze elkaar nodig hebben?  Weten ze elkaar te vinden in tijden van voorspoed, in tijden van crisis? Mijn ideeën over dat ze meer met elkaar zouden moeten optrekken, probeer ik los te laten. Ik vertrouw hen toe dat ze dat op hun eigen unieke manier zullen doen.

Het voelt bijna symbolisch wanneer ik in slaap val met op de achtergrond de lachende stemmen van onze kinderen.

 

Eindelijk goed genoeg

Drieëntachtig is ze vandaag geworden. Ze geniet van het leven. Haar verjaardag viert ze uitgebreid met kinderen en kleinkinderen. Als ik naar haar kijk, is ze steeds met iemand anders in gesprek, voorovergebogen om niets te missen van het verhaal wat haar verteld wordt. Ik weet dat ze opkijkt tegen haar opgeleide kinderen en kleinkinderen.

Ze is de dochter van een bakker en heeft alleen maar ‘lagere school’. Over zichzelf zegt ze dat ze niet goed kon leren. Als je dat maar vaak genoeg hoort, ga je het vanzelf geloven.

Steevast komt op haar verjaardag de bijbel tevoorschijn. Aan haar kinderen vraagt ze of zij voor haar uit de bijbel willen lezen. En dat doen ze ieder jaar opnieuw.

Vanaf de zijlijn kijk ik hier naar met gemengde gevoelens.

Hardop lezen voor een groep mensen lijkt haar veel spanning te geven. Het zit haar misschien in de weg dat ze ‘niet goed kon leren’. Haar verjaardag is echter niet compleet zonder een woord uit de bijbel.

Ze beleeft haar geloof op haar eigen manier. Ik geloof anders en soms weet ik het niet. Ik vraag me af wat je eigenlijk zegt, wanneer je anderen voor jou uit de bijbel laat lezen. Welke boodschap geef je dan door?

Eén van de kinderen zegt dat ze deze keer niet uit de bijbel gaat lezen en op dat moment loop ik de keuken binnen. ‘Wil jij het misschien doen?’ vraagt ze mij. Ik ben er stil van. In een paar seconden trekt ze mij mee in een terugkerend patroon.

Ik zeg niet direct ‘nee’. Haar geloof betekent veel voor haar. Een zoektocht naar God is aan mij niet iedere dag besteed. Zij heeft een missie: ze wil laten zien waar zij voor leeft. Daar heb ik respect voor.

Ik vraag haar waarom ze zelf niet uit de bijbel leest. Ze zegt dat ze het niet durft en bang is dat ze ontroerd raakt. Dat herken ik en misschien is het daarom wel dat ik voor haar in de bres spring. Nog altijd wanneer ik voor een grote groep mensen sta, bespringt mij de angst dat ik niet uit mijn woorden kom en er tranen in mijn ogen springen.

Mij helpt het om het gewoon te doen en erop te vertrouwen dat het wel zal lukken, ook wanneer ik stotter en hakkel.

Dat vertel ik haar en haar ogen worden vochtig, terwijl ze me aankijkt. Van binnen gebeurt er iets, ze sprokkelt moed bij elkaar. Ik beloof dat ik zal helpen wanneer het echt niet lukt en dat helpt haar over de streep.

Het lijkt stiller dan anders, omdat zij gaat lezen. Ze moet het voelen: in deze liefdevolle omgeving mag ze fouten maken en is er ruimte om te leren. Eén keer hapert haar stem en zie ik haar dapper slikken. In mijn hart applaudisseer ik voor haar wanneer ze doorleest.

Door haar angst onder ogen te zien, ontdekt ze dat ze goed genoeg is.

 

WANDELCOACHING

 

Vanochtend start ik mijn wandelcoaching met vijf minuten wandelen in stilte. Die eerste minuten van stil naast de ander lopen, geeft mij een ongemakkelijk gevoel. Ik ben mij  bewust van degene die naast mij loopt: ik hoor iedere ademhaling en iedere stap. Tijdens de wandelcoaching wil ik al in de eerste minuut de stilte doorbreken door te gaan praten.

Praten geeft me nog enigszins het idee dat ik controle heb… Door stil te zijn geef ik één van mijn zekerheden op: mijn sociale masker zet ik af. Na een poosje kom ik los van mijn neiging om te praten en geef ik me over aan de stilte.

 

We maken een wandeling in de natuur en tegelijkertijd is daar die wandeling in onszelf.

 

Degene met wie ik wandel heeft geen moeite met de stilte. Hij is zich tijdens de stilte bewust van alle geluiden om hem heen en vertelt hoe weinig stil hij is in zijn dagelijkse leven. De vraag waarover hij met mij van gedachten wil wisselen, komt in de stilte naar boven. Ons gesprek gaat na een poosje de diepte in.

 

Vertraag.
Vertraag.
Vertraag je stap.

Stap trager dan je hartslag vraagt.

Verlangzaam.
Verlangzaam.
Verlangzaam je verlangen.

En verdwijn met mate.

Neem niet je tijd
En laat de tijd je nemen –
Laat.

(Leonard Nolens)

Wij – zij denken (en hoe je er iets aan kunt veranderen)

 

Hoe ontstaat wij-zij denken?

Twee medewerkers krijgen van hun leidinggevende op commanderende toon een opdracht. Ze draaien zich om en doen gelijk wat hij hen opdraagt. ‘Góedemorgen Marijke!’ zegt de ene medewerker veelbetekenend tegen de andere. Ze kijken elkaar wat lacherig aan.

Ik vraag aan de medewerker wat zij bedoelt met haar opmerking. Zij verwijt haar leidinggevende dat hij haar niet groet, bovendien voelt zij zich door de commanderende toon klein en minderwaardig.

 

Heel subtiel benadrukt de leidinggevende hier de ongelijkwaardigheid tussen de medewerker en hemzelf. Zo kan er een wij-zij gevoel in een organisatie ontstaan.

 

Hoe houd je wij-zij denken in stand?

Twee andere medewerkers observeren het gebeuren vanachter de balie. Zij vertellen eerlijk dat ze al zin hebben om over de leidinggevende te gaan roddelen. De medewerkers zeggen het wèl tegen elkaar en niet tegen hun leidinggevende. Ik vraag hen of het handig is om zo met elkaar om te gaan. Ze vertellen dat ze het moeilijk vinden iets te zeggen tegen hun leidinggevende over zijn commanderende toon. Het is makkelijker om er met elkaar over te praten.

 

Waarom roddel je?

De medewerkers hebben goede ideeën hebben over hoe de dingen beter georganiseerd zouden kunnen worden in hun organisatie. Ze ervaren dat er niet naar hen geluisterd wordt. Vanuit hun enorme betrokkenheid bespreken ze met elkaar wat er allemaal niet goed is in hun organisatie en gaan ze roddelen over hun leidinggevende.

 

Waarom zou je stoppen met wij-zij denken?

Door het voeren van gesprekken met mij en met elkaar ontdekken de medewerkers, dat ze niet meer op deze manier met hun leidinggevende willen omgaan. Ze willen hem eerlijk vertellen wat ze van zijn gedrag vinden.

Wij zij denken

Wat kun je doen om wij-zij denken te doorbreken?

Ik stel voor om bovenstaande situatie uit te spelen en te oefenen hoe ze kunnen reageren in een volgende situatie. De medewerkers kijken mij wat ongemakkelijk aan. Blijkbaar dwingen vreemde ogen nog altijd, want iedereen speelt moedig en nieuwsgierig mee. In een spel beleef je een situatie niet alleen met woorden, maar ook met je lichaam, alsof het in het hier en nu gebeurt.

 

De medewerker die graag begroet wil worden, draait zich in het spel om naar haar leidinggevende en begroet hèm. Hier laat zij voorbeeldgedrag zien.

 

Na afloop verzucht een medewerker dat we dit vaker moeten doen. Als ik hierop doorvraag zegt ze dat ze het nu meer ziet zitten om tegen haar leidinggevende te zeggen wat haar dwarszit. Ze krijgt inzicht in wat ze zelf doet en gaat nieuwe keuzes maken.

 

Heb jij ook dingen in je organisatie die je anders zou willen doen en kom je er niet toe om een stap te zetten? Neem gerust contact met me op.